Om onze taken tot een goed einde te brengen passen we de wetgeving strikt toe.
Schematisch moet een onderscheid worden gemaakt tussen het recht op maatschappelijke integratie (geregeld door de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie) en het recht op maatschappelijke dienstverlening (geregeld door de organieke OCMW-wet van 8 juli 1976).
De wet betreffende het recht op maatschappelijke integratie (RMI-wet) heeft tot doel het “recht op maatschappelijke integratie” te waarborgen en eenieder toe te laten integraal deel uit te maken van de samenleving. Maatschappelijke integratie kan de vorm aannemen van een tewerkstelling, of een leefloon, al dan niet gekoppeld aan een geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie (GPMI).
Personen die geen aanspraak kunnen maken op een leefloon kunnen in vele gevallen een beroep doen op een andere vorm van maatschappelijke dienstverlening (financiële bijstand, hulp in natura, medische hulp …) door een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn (OCMW).
Dit noemt men het recht op maatschappelijke dienstverlening.
Het doel is “eenieder in de mogelijkheid te stellen een menswaardig leven te leiden” (artikel 1 van de organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn).
In alle gevallen voert het OCMW een sociaal (en financieel) onderzoek uit. Dit onderzoek is essentieel en vereist de volledige medewerking van de persoon die om hulp vraagt.